In 't Nederlands

Vastenavond in Maaseik is zo oud ' es de stroate van Ech'. De oudste schriftelijke melding dateert van 20 juni 1575, toen er voor notaris van Rommelen de reglementen van de St.- Catharinachutterij werden opgemaakt. In die reglementen staat namelijk vermeld dat de leden de contributie moesten betalen op de laatste vastenavonddag en dat zij volgens het reglement diezelfde avond nog "te wijn moesten gaan ". Waaruit dit ' te wijn gaen' nu precies bestond , vermelden de reglementen jammer genoeg niet, maar dat de schutters een reglementair verplicht feestje bouwden zit er dik in .
Hoe zag carnaval er in het Maaseik van de 17de eeuw uit? Op de straten en op de markt werden vreugdevuren gestookt , waarrond de Maaseikenaren dansten en zongen op de muziek van enkele speelmannen. Anderen liepen verkleed en gemaskerd door de straten en verzamelden voedsel of geld voor de vastenavondmaaltijd. Mensen die niet wilden geven werden met groene twijgen afgeranseld. Daarnaast werd de gans gereden: men hing een vette gans met de kop naar beneden aan een lijn tussen twee palen. De jonge mannen moesten dan te paard onder die lijn doorgalopperen en proberen de kop van het dier af te rukken.
Maar Vastenavond werd zowel door de kerkelijke als door de wereldlijke overheden met een scheef oog bekeken. De kans dat een en ander de spuigaten uitliep was zoal vrij groot, en daarnaast hadden de overheden ook problemen met de zonder meer subversieve essentie van de carnavalsgeest.
Wat carnaval wil is het breken met ingewortelde leefpatronen. Carnaval is de 'Verkeerde Wereld': de gewone man wordt prins, de narrenkap parodieert de mijter, de carnavalsdecoraties de burgerlijke eretekens, de marot persifleert de scepter , de plechtige processie wordt een ludieke stoet stoet, de officiële audiëntie verandert in een licht gestoorde prinsenzitting. Daarom greep de overheid zo vaak mogelijk in met allerlei geboden en verboden om het feest aan te banden te leggen, ondanks de eeuwenoude traditie die vastenavond kende. Alle excuses waren goed: een veeziekte of een rampzalige aardbeving ,waarin de straf van God werd gezien voor de zondigheid van de wereld, klachten van verontruste ouderen over 'de jeugd van tegenwoordig', de Spaanse Successieoorlog en de hiermee gepaard gaande aanwezigheid van vreemde troepen in de stad, alles resulteerde in nieuwe ordonanties en verordeningen.
Bij verdraginge van drij geledderen, dat is scholtis, de burgemeesteren, nieuwen ende alden raet, is verdragen dat van nu voortaen niemant van binnen noch van buyten meer en sal, noch niet en sullen mogen te paert of te voet die vouy jaegen op vastelavont, op pene van drij goltgulden ellcke persoon broecken sal soo deck ende menichwerf dat sulckx bevonden worde aen Heere, Stadt ende Raede.
(Registrum Statuorum, f.50, nr. 253).
Die moderne burgemeesteren clagen over Jan Goessens, den welcken naer dattet hem wel expresselyck van de Heeren voorschreven was verboden van geene voej te jagen, hier in de stadt sich heeft laten gelusten 't selve te contravenieren ende daer tegen te doen.
Jenneke van Namen was haar neef Coenken op die maandagavond in de herberg Den Gulden Puth gaan weghalen en had de waard Cornelis Wuestenraede verboden haar neefjes nog bier te schenken. Misschien kwam het door een te grote beroepsijver, ofwel door de drukte van het carnaval, doch op vastenavonddinsdag kreeg hetzelfde Coenken in ieder geval weerbzijn nodige portie gerstenat. De verontwaardigde tante legde hierover klacht neer bij de magistraat der stad, die blijkbaar zeer mild, de herbergier veroordeelde tot het terugbetalen van de verteerde 4 schillingen.
(M.R. 24.11.1684).
Diezelfde repressieve houding gold echter niet voor 'burgerlijke' deel van de bevolking. Toen in 1769 de Maaseiker rederijkerskamer met de moreel zeer verantwoorde naam ' Vrueght en Dueght' werd opgericht , gaf de stadsmagistraat de Maaseiker rederijkers prompt toelating om hun ' edele const van Rethorijcke' in de Rosmolen te beoefenen.............

DE 19DE EEUW

Ouch ónger de Fransen ti-jd (1795 – 1815) haw de Mezeiker vastelaovend regelmaotig aaf te rieëkene mèt de uverheid, en tösse 1815 en 1830, ónger Kuning Willem I, Hollenjer en calvinist, waerde het neet väöl bieëter. In fibbrewari 1820 versjieën in Mezeik ein officieel reglement, woe-in het verboeje is zich nao zónsóngergang verkleid of gemaskerd in de caffees te laote ki-jke. Daomèt weite we den ouch det het straotcarneval uuëverdaag waal tówgelaote waas.
“Willende voorzien in de misbruiken welke in de gewone vermaken bij vastenavondtijd zoude kunnen voorvallen, hebben goedgevonden alle verkleedinge maskeraeden naer zonne-ondergang zo op de straten als in andere publieke plaatsen en huisen te verbieden.
Tevens waarschuwen alle die zich in den dag eenige kleedinge zouden gedenken toe te laten dat het hun niet veroorloofd is verkleed of gemaskerd sijnde te paard te rijden, wie mede stokken of andere hoegnaamde wapenen te dragen. Daarentegen zullen de verkleden gehouden zijn op 't eerste verzoek van de politiebeambten hunne maskers af te doen.
Zoo er verders in de herbergen disputen of slagerijen voorvielen, sullen de politiebeambten terstond de nodige maatregelen nemen, alle persoenen doen ruimen en te doen sluiten.
(Reg. Délibération 1816, f.156) “
Pas in de twieëde hèlf van de 19de ieuw verangerde de hawwing van de uverheid. Warsji-jnlik waas men tot het beslówt gekómme dat dit hieël awt volksfieës neet te verbeeje waas. De uverheid begos den mer zelf mèt het inrichte van officiële optochte en cavalcades en het organiseere van allerlei cultureel evenemente ónger de carnevalsperiode. Det di-j cultureel activiteite nao bepaolden ti-jd gevolg waerde doeër mieër frivool vorme van ontspanning, zal nemes verwóndere dae vertrówd is mèt de vastelaovend in het algemein en mèt Mezeik en de Mezeikenaere in het bizunjer.

Al in 1965 organiseerde het in daen ti-jd bestaonde “Comiteit der Feesten” einen ieërsten optoch mèt Hafvaste. De opbrèngs waas “ten voordeele van den arme” en kos, vuur de verangering, rieëkene op de steun van zoewaal liberale es katheli-jke. De stoet kènde ei geweldig succés, zoewes bli-jk ówt “De Maeseickenaer’ van 17 fibberwari 1866:
“De feesten van Vastenavond zijn zeer vrolijk geweest, zowel in den dag als des avonds. Wij hopen dat dezelve gelijk vorig jaar zullen geëindigd worden, met halfvasten door eenen prachtigen optocht te paard of andere vertoningen die het Comiteit der Feesten zal oprichten, in welker eensgezindheid en goede keus wij alle vertrouwen stellen.”

Alhoewaal de conservatieve katheli-jke gezètte ter toch tieëge woeëre en alti-jd mer hamerde in hun berichte uver de slechte en onkristeleke kant van de vering, en vuural de uverdrieëve mer ówtzunjerlike excesse dik in de vörf zat, kós ouch de tradisjonele straotcarneval op mieër begrip rieëkene van de uverheid, zoewes we kónne lieëze in het polissereglement van Mezeik van 1885:
• Art. 93. Gedurende den Vastenavond zullen in de straten en openbare plaatsen de gemaskeerde, vermomde of verklede personen noch stokken, noch ander wapen mogen dragen.
• Art. 94. Niemand mag een verkleding dragen, die de openbare zedelijkheid, den eerbied verschuldigd aan de godsdienstoefeningen of aan het openbaar gezag zou kunnen krenken of in staat zou zijn om de publieke orde te storen.
• Art. 95. Het is den gemaskeerden verboden het publiek te beledigen, iemand aan te vallen en met geweld in de winkels of huizen te dringen. Den voorbijgangeren is het eveneens ontzegd de gemaskeerden lastig te vallen.
• Art. 96. Buiten den vastenavondtijd mag niemand zich gemaskeerd of verkleed op de straten vertonen.
• Art. 97. Ieder gemaskeerd, vermomd of verkleed persoon uitgenodigd door een policie agent van hem te volgen, zal zich seffens naar het policiebureel moeten begeven om er de uitleggingen te geven, welke hem de overheid volgens recht zou kunnen vragen.
(Owt: Algemeen Politiereglement. Kapitel IX. Over de herbergen en de herbergiers. Gemeenteraad 5.01.1885)
Het mer alti-jd greujend succès van den hawfvastestoet brach ouch mieër en mieër vraemdelinge ónger de bezeukers en det blaef neet onopgemerk. Vuur den optoch van 15 mieërt 1896 verlieënde de trein- en trammaatsjappi-jje hun mètwirking aan de fieëstelekhede doeër verminderde tarieve en speciaal verbènjinge.

DE 2OSTE EEUW

Ouch in 1901 trok mèt Hawfvaste eine stoet doeër de stad. De ‘Commissie der Cavalcade van Halfvasten’ lieët ouch speciaal trams en treine inlègke van ówt Bree, Hasselt en Mestreech. De ‘Commissie’ kraeg ouch subsi-jdie van de stad, nl. 100 frang ‘' in aanmerking nemende dat door deze cavalcade onze stad door een groot aantal vreemdelingen bezocht wordt'. De ‘commissie’ bekaek het groeët:. De stoet waerde ingeleid doeër 101 kanonsjuuët en óm hawf-ach saoves waerde het fieës aafgesloeëte mèt ei veurwerk op de Mèrt.
Ónger de bezètting 1914-1918 waas er nateurlik gein spraoke van carneval. De vering waerde pas trök tówgelaote in 1922, mer ouch den waas het maskeere nog verboeëje en móste de bals slówte óm 2 ore op zóndig en maondig, en óm 12 ore op vastelaovesdieënsdig. Hetzelfde gebuurde ónger den twieëde Waereldoeërlog. Mer tón de jaore van rantsówne en vaste vuurbi-j woeëre, belaefde de straotcarneval weer gölje jaore en ei paar jaor nao den oeërlog waerde den ouch de lang tradi-jsie van den hawfvastestoet nów lieëve ingebloeëze doeër HET HEILIG WAMMES.

HET HEILIG WAMMES

karnavalstoetBegin 1949 kwame ein aantal Mezeikenaere bi-jein óm trök aan te slówte bi-j de tradi-jsie van de vuuroeërlogse carnevalsveringe. Mèt Hawfvaste 1949 trok al eine na-oeërlogse stoet doeër de stad mèt den ieërste officieuze Mezeiker Carnevalsprins: Mathieu Hermans.
In november van hetzelfde jaor haw ouch de officiële stichtingsvergadering plaats in café “Bi-j Lida” op de Bosstraot. De stichters, Jean Vankerkom, Pierre Brouns, Gaston Croymans, Jo Opdekamp, Juul Gutschoven en Paul Grutman, besloeëte ei carnevalcomité op te richte nao het modél van de Rijnlanse Carneval mèt het oug op de trök in lieëve roope van de vuuroeërlogse tradi-jsie van het “Maeseycker Comiteit der Cavalcade van Half-Vasten”. De nów vereiniging, de ‘Raod van Zieëve” kraeg alle steun van börgemeister H. Vanderdonck en startte ónger leijjing van Gaston Croymans, verkoeëze es ieërste nao-oeërlogse Prins Carneval. Nao ri-jp beraod koeëze de zieëve stichtende lede es uniform vuur de pittelaer mèt ein ‘cape’ en ein Rijnlanse carnevalsmöts.
Op 21 jannewari 1952 waerde op het stadhóws de naam van de vereiniging verangerd nao “De Raod van de Groeëtridders van het Heilig Wammes” en al twieë jaor later organiseerde het “Heilig Wammes” zi-jn ieërste carnevalszitting in de zaal Van Eyck. Den entree waas 5 frang….